Hum-hum-therapie
06 August 2007
Door: Jeffrey Wijnberg
Hulp verlenen aan mensen in psychische nood is geen gemakkelijke opgave. De geestelijk lijdende mens wil wel gehoord worden, maar niet veranderen. Hij wil wel oplossingen voor zijn problemen, maar niet meteen.
De emotionele patiënt wil met zijn therapeut een warme relatie onderhouden, maar, op het juiste moment, ook een verfrissende douche van confrontatie. En alsof dat niet genoeg is, eist de moderne klant ook nog eens vernieuwende inzichten in zichzelf, hoop op een betere toekomst en onmiddellijke verlichting van zijn lijdensdruk.Het mag daarom geen verbazing wekken dat de professionele hulpverlener gewend is geraakt om heel voorzichtig te opereren. Sterker nog, geestelijke verzorgers zijn collectief bang voor hun patiënten. Zij nemen het zekere voor het onzekere en kiezen daarom dikwijls voor een veilige therapievorm: de hum-hum-therapie.Deze therapie, onder vakbroeders beter bekend als non-directieve therapie, is oorspronkelijk ontwikkeld door Carl Rogers in de jaren zestig van de vorige eeuw. Deze Amerikaanse psychotherapeut geloofde heilig in de persoonlijke groei van mensen als de therapeut in relatie tot zijn patiënt zorgde voor: onvoorwaardelijke acceptatie (ouderlijke liefde), empathie (emotionele betrokkenheid) en echtheid in het contact. Het basisprincipe van de hum-hum-therapie is simpel: geef de patiënt alle liefdevolle bevestiging die hij gemist heeft, en hij zal als vanzelf weer opbloeien. Het is een schitterend idee, dat zeker tot de verbeelding spreekt en in de praktijk soms nog werkzaam is ook. Het grootste probleem met deze therapievorm is, echter, dat de therapeut volledig onzichtbaar blijft. Hij kan zich verschansen achter een muur van meelevendheid (hmm, hmm, wat rot dat u zich zo naar voelt); hij kan zijn eigen ondeskundigheid verstoppen (uhuh, wat vindt u er zelf van), alsook de deskundigheid die hij wel heeft, gewoon verzwijgen (u schiet er niets mee op als ik het zeg, beter is dat u er zelf achterkomt). Ogenschijnlijk onvermoeibaar blijft de hum-hum-therapeut spiegelen, papegaaien en reflecteren (hmm, ja, als ik het goed begrijp dan bent u dus gefrustreerd omdat u geen uitweg ziet en boos op mij omdat ik geen kant-en-klare oplossingen aanreik), net zolang totdat de patiënt tot de conclusie komt: als ik alleen maar mezelf nog hoor praten, dan kan ik het allemaal net zo goed zonder therapeut uitzoeken. En als de patiënt dan afhaakt, kan de hum-hum-therapeut opgelucht ademhalen: zonder zijn nek echt uit te steken, heeft hij zijn patiënt, in ieder geval, er wel toe gekregen om wat meer in zichzelf te geloven.Toch verdienen beide partijen beter: de patiënt betaalt ervoor om dwingende vragen te mogen stellen (ben ik een hopeloos geval?) en de therapeut is het aan zichzelf en zijn honorarium verplicht om de ongezouten waarheid te vertellen (u bent een hopeloos geval als u doorgaat met drinken en uw gezin verwaarlozen). Mensen in geestelijke nood mogen dan wel lastig en veeleisend zijn, de praktijk laat zien dat zij evenveel (veer)kracht tonen als de therapeut zelf op tafel legt.
Auteur: Jeffrey Wijnberg
Originele publicatie: de Telegraaf
Datum: ma 06 aug 2007, 00:40